Taal aan het spit

Vorig jaar, terwijl ik werkte aan een reeks artikelen over hoe we varkens behandelen en wat we van varkens maken, viel me iets op dat bleef hangen. Niet de beelden of de feiten, maar de woorden. De taal die de agro-industrie gebruikt om de harde werkelijkheid in te pakken in iets dat bijna vriendelijk klinkt. Eén woord sprong er toen met kop en schouders voor mij bovenuit: kraambox. Waar denk jij aan bij dat woord? Misschien aan een warme, zachte plek, speciaal ingericht voor een moeder en haar pasgeboren kleintjes. Een plek van zorg en troost…misschien zelfs wat gezelligheid. In de varkenshouderij is een kraambox allesbehalve dat.

Een kraambox, zoals ze dat in de industrie gebruiken voor varkens, is een stalen gevangenis. Een moedervarken ligt er vastgeklemd tussen ijzeren stangen, zonder ruimte om te draaien, op een stalen rooster in haar eigen stront en urine samen met een tiental biggen. Ze kan niet bewegen, niet ontsnappen, en heeft geen enkele controle over haar omgeving. Haar enige taak? Haar biggen voeden. Dit systeem, ontworpen voor efficiëntie, wordt met een enkel woord…kraambox…verpakt in een illusie van comfort en zorg. Voor mij symboliseert dit ene woord het ultieme kwaad dat zich schuilhoudt achter deze industrie.

Okay okay heftig…hoor ik je denken…gelijk strooien met termen als het ultieme kwaad. Misschien dat ze het zo slecht niet bedoeld hebben, gewoon een wat onhandig gekozen woord, maar dan zie je nog tal van andere woorden voorbijkomen en dan kan ik toch niet anders concluderen dat taal hier doelbewust wordt ingezet om de werkelijkheid te verbloemen. Want stel je voor dat we het niet kraambox zouden noemen, maar bijvoorbeeld dwangcel. Zou dat woord nog steeds datzelfde warme, zorgzame beeld oproepen? Zou het nog net zo makkelijk zijn om als boer, lobbyist of politicus de bio-industrie te verdedigen?

Dit fenomeen beperkt zich niet tot de agro-industrie. Overal in onze samenleving worden woorden ingezet als een dekmantel voor ongemakkelijke waarheden. Bedrijven spreken over herstructureringen wanneer ze honderden mensen op straat zetten…alsof het een strategische vooruitgang betreft in plaats van een menselijke tragedie. Politici gooien graag met termen als flexibilisering van de arbeidsmarkt, een verhullende manier om onzeker werk en uitbuiting acceptabel te maken. Zelfs duurzaamheid wordt misbruikt, verpakt in mooie woorden als schone energie uit biomassa….wat in de praktijk gewoon houtverbranding betekent die het klimaat verder onder druk zet. Maar geen enkel domein benut deze manipulatie van taal zo schaamteloos en zo moreel beladen als onze omgang met dieren.

De agro-industrie beheerst deze kunst tot in de perfectie. Termen zoals “houderij” wekken de indruk van zorg en toewijding, terwijl ze in werkelijkheid vaak verwijzen naar intensieve, onmenselijke* praktijken.

*Haa! Ironisch eigenlijk, dat ik het woord "onmenselijk" gebruik om iets te beschrijven wat dieren wordt aangedaan. Het roept de vraag op: waarom hebben we een woord dat verwijst naar een gebrek aan menselijkheid, maar niet naar een gebrek aan respect voor dieren? "Ondierlijk" bestaat niet eens als woord. Mijn tekstverwerker markeert het direct rood. Blijkbaar heeft onze taal geen plek voor een term die expliciet verwijst naar onrecht tegenover dieren. Hoeveel zegt dat over onze prioriteiten? Over wat we belangrijk vinden? Dit thema verdient een uitgebreider onderzoek…iets voor een later essay….focus..enn…doorr…

Bio-industrie of agro-industrie klinkt bijna klinisch en wetenschappelijk…alsof het een neutraal proces betreft…maar de realiteit is niets minder dan een systeem van massaproductie en exploitatie. Deze taal is geen toevallige woordkeuze; het is een zorgvuldig geconstrueerde strategie met een helder doel: het creëren van emotionele afstand. Want zodra je de dingen bij hun ware naam noemt, wordt het veel moeilijker om weg te kijken.

Hoe een stroomstootje een prikje werd

Tijdens een debat in de Tweede Kamer over het gebruik van stroomstootapparaten in de veehouderij stelde Kamerlid Pierik van de BoerBurgerBeweging dat het woord stroomstootwapen stemmingmakerij was. Hij omschreef het apparaat als "een soort zaklampje met batterijen die een stroomstootje geeft." Volgens Pierik kan het zelfs worden ingezet als hulpmiddel, bijvoorbeeld om zieke dieren weer op de benen te helpen. In de industrie wordt het apparaat dan ook liever een veeprikker genoemd.

Goed, laten we eens kijken of Pierik hier een punt heeft. Het apparaat genereert een elektrische schok van duizenden volts…kort, maar krachtig genoeg om het dier pijn en stress te bezorgen. Maar ja, het dier komt in beweging. Je prikt vee tot actie.

Hmmm het ene woord…stroomstootwapen…geeft een feitelijke beschrijving van wat het apparaat doet, terwijl het andere woord…veeprikker…vooral focust op het beoogde doel van het apparaat…zonder echt te kijken naar het gebruik ervan. Welk woord dekt de lading beter?

Nu wil ik wegblijven van semantische discussies, maar het valt niet te ontkennen dat door het apparaat een veeprikker te noemen, de aandacht verschuift van de pijn die het veroorzaakt naar de functie die het dient: het vee in beweging krijgen. De taal die we kiezen, bepaalt hoe het publieke debat gevoerd wordt. Vraag een gemiddelde Nederlander of een stroomstootwapen mag worden gebruikt op een koe, en de meesten zullen resoluut nee zeggen. Maar noem het een veeprikker…iets wat vager en minder beladen klinkt…en de reacties zullen waarschijnlijk genuanceerder zijn.

Het lijkt misschien een subtiele aanpassing, maar het effect is allesbehalve onschuldig. Deze woordkeuze verzacht de harde realiteit, verlaagt ons ongemak, en houdt onze morele verantwoordelijkheid op veilige afstand. Zo blijven we comfortabel wegkijken, terwijl de pijn en stress voor het dier onverminderd blijven bestaan.

Wat me tijdens het schrijven van die artikelen toentertijd duidelijk werd, is hoe diep deze taalpatronen geworteld zijn en hoeveel impact ze hebben. Taal is niet zomaar een verzameling woorden; het is een spiegel van onze samenleving, maar ook een instrument dat ons denken beïnvloedt. Woorden kunnen empathie oproepen, maar net zo goed afstand creëren. En als het gaat over onze omgang met dieren worden ze meestal ingezet voor dat laatste.

Dit inzicht bracht me bij een grotere vraag: hoe beïnvloedt taal onze relatie met dieren? En wat zou er gebeuren als we die taal wat meer feitelijk maken? Geen spek, maar varkensbuikvet. Geen melk, maar sloopmelk. Zou het onze keuzes veranderen? Misschien zelfs ons medeleven vergroten?

Heb uw naaste lief… tenzij het een dier is

Het medeleven dat wij mensen kunnen opbrengen, is absurd beperkt. Zeker als het gaat om dieren, lijkt dat medeleven exclusief gereserveerd voor honden en katten. We huilen bij films waarin een hond iets wordt aangedaan. John Wick kreeg massale bijval (ook van mij) voor zijn bloedige wraaktocht, allemaal omdat zijn puppy werd vermoord. Scroll maar eens door de comments onder een nieuwsartikel over een mishandelde hond…ik wed dat je meerdere oproepen tot de doodstraf tegenkomt. En toch, tegelijkertijd mishandelen en doden we miljoenen andere dieren, elke dag opnieuw. Hoe is dat toch mogelijk?

De waarheid is dat we dieren niet zien voor wat ze zijn, maar voor wat wij ze hebben gemaakt. We hebben ze zorgvuldig in hokjes gestopt met passende woorden om de functie duidelijk te maken: huisdieren, vee, plaagdieren, proefdieren, en ga zo maar door. Elk hokje komt met zijn eigen regels en verwachtingen, en die bepalen hoe we met hen omgaan. Een hond mishandelen? Barbaars. Een kip eten? Volkomen normaal. Een rat bestrijden? Logisch. Een konijn knuffelen? Schattig. Maar deze categorisaties zijn geen natuurwetten. Ze zijn door ons bedacht, ontworpen om naadloos te passen bij wat ons uitkomt. Met daarbij behorende taal om net genoeg afstand te creëren zodat het acceptabel is.

De categorisaties en de woorden die we daarvoor gebruiken creëren een comfortabele afstand die ons helpt ongemakkelijke waarheden te negeren. Zo zien we een koe niet als moeder met een kalf, maar als een melkproducent. Een varken zien we niet als een intelligent, sociaal wezen, maar als een vleesleverancier. We hebben dieren gereduceerd tot functies, daarmee wordt hun lijden niet alleen genegeerd, maar ook geaccepteerd. Geen individu, geen pijn. Gewoon een product. Een ding. Niets meer. Zo werkt het eenmaal! Dat is hoe het hoort!

Dit systeem vraagt om meer dan alleen categorisatie en woorden om het draaiende te houden. Het vraagt om een mentale gymnastiek die we allemaal dagelijks uitvoeren: het ontkennen van wat we diep van binnen wel weten. Dat knagende gevoel…dat noemen we cognitieve dissonantie. Want hoe rechtvaardig je dat je jezelf ziet als een goed en compassievol mens, terwijl je deelneemt aan een systeem dat miljoenen dieren pijnigt en doodt? Die wringende spanning tussen ons zelfbeeld en onze acties is ongemakkelijk…heel ongemakkelijk.

Gelukkig hebben we een arsenaal aan hulpmiddelen om dat ongemak te verzachten. We rationaliseren, gebruiken excuses en creëren verhalen om onszelf te overtuigen dat onze keuzes oké zijn. “Het is natuurlijk.” “Mensen hebben altijd vlees gegeten.” “Het dier heeft een goed leven gehad.” Maar het krachtigste hulpmiddel? Dat is taal. Met woorden zoals “vlees” in plaats van “dode dieren,” of “malse filet” in plaats van “gemartelde kip,” maken we het leed abstract. We verpakken de harde werkelijkheid in een verhaal dat we wel kunnen accepteren. Hierdoor wordt het niet alleen makkelijker om weg te kijken, maar ook om door te gaan zoals we altijd deden…zonder die wringende spanning van cognitieve dissonantie te voelen.

En wat als we zelfs verder gaan dan taal? Wat als we het leed achter onze keuzes niet alleen verhullen, maar het zelfs herverpakken in een illusie van verantwoordelijkheid? Want dat doen we. Met keurmerken, labels en beloften van "diervriendelijkheid." We willen geloven dat de melk van "blije koeien" komt en dat het vlees op ons bord afkomstig is van dieren die een goed leven hebben gehad. Maar hoe definieer je een "goed leven" wanneer het eindigt in de slacht? Dit zijn geen neutrale termen; het zijn zorgvuldig gekozen woorden die ons een comfortabel verhaal vertellen. Een verhaal waarin we niet de slechterik zijn, maar juist de bewuste consument die verantwoord kiest.

Taal speelt hierin opnieuw een cruciale rol. Woorden zoals "vrije uitloop" en "diervriendelijk" wekken de indruk dat we dieren goed behandelen, dat hun leven waardig was. Maar wat betekenen deze termen echt? Een kip in een "vrije uitloopstal" ziet misschien daglicht door een klein raampje, maar leeft nog steeds in een ruimte met duizenden andere kippen, op een fractie van de oppervlakte die ze in het wild zou hebben. Toch klinkt "vrije uitloop" als een idyllisch bestaan. Het is taal die onze schuldgevoelens sust en ons het idee geeft dat we niets verkeerd doen.

Hoe lang kunnen we blijven wegkijken? Hoeveel lagen van taal, traditie en categorisatie moeten we blijven stapelen voordat we volledig geïsoleerd zijn van de waarheid? Misschien is dat wel onze grootste truc: we hebben niet alleen dieren in hokjes gestopt, maar ook onszelf.

Van hoofd naar kop: Taal als machtsspel

Wij mensen hebben onszelf een prominente plaats bovenaan de hiërarchie van het leven toebedeeld. Als de zelfbenoemde heersers van deze planeet hebben we een systeem bedacht waarin elk levend wezen een plek krijgt, een rol, een nut…alles ten dienste van ons. Maar wat we vaak over het hoofd zien, is hoe dit superioriteitsdenken subtiel maar krachtig wordt weerspiegeld in onze taal.

Neem bijvoorbeeld het onderscheid tussen een “hoofd” en een “kop.” Mensen hebben een hoofd, een term die respect, intelligentie en status suggereert. Het hoofd wordt geassocieerd met bewustzijn, met denken, met controle. Maar dieren? Die hebben een kop. Een woord dat, al dan niet bewust, minderwaardige connotaties oproept: iets simpels, iets dierlijks, iets minderwaardigs. Iemand die je niet mag heeft al snel een rotkop, en iemand die je dom vindt is een domkop. Dit ene beschrijvende verschil tussen mens en dier is allesbepalend voor hoe we dieren behandelen.

Interessant genoeg geldt deze reductie niet voor alle dieren. Sommige dieren, zoals paarden, worden geëerd met een “hoofd.” Waarom? Omdat paarden door hun historische band met mensen als "edel" worden gezien. Een paard is een dier dat zichzelf letterlijk in dienst stelt van de mens…een rijdier, een werker. Die status heeft het paard een hoofd opgeleverd. Een koe, daarentegen, blijft steken met een kop. Een koe geeft slechts melk…dom beest…

En dat is slechts één voorbeeld. Onze taal zit vol met dergelijke hiërarchische denkpatronen. Een hond noemen we een huisdier, een maatje, een gezinslid. Maar een varken, dat vaak intelligenter is dan een hond, krijgt het label “vleesvarken.” Dieren die voor ons economisch voordelig zijn, zoals koeien en kippen, worden benoemd naar hun functie: melkkoeien, legkippen, vleeskuikens. Dieren die daarentegen niet in onze systemen passen, zoals ratten of kakkerlakken, worden gedehumaniseerd met termen als “ongedierte.” Het woord alleen al rechtvaardigt hun uitroeiing.

Maar waarom doet het ertoe? Waarom is het belangrijk hoe we over dieren praten? Omdat taal niet alleen een reflectie is van onze overtuigingen; het vormt ze ook. Wanneer we over dieren spreken in termen die hun waarde reduceren tot hun nut voor ons, versterken we de hiërarchie die ons superieur maakt en hen ondergeschikt. Taal maakt het mogelijk om miljoenen dieren te doden, te gebruiken en te negeren…zonder dat we ons daar slecht over hoeven te voelen.

Denk eens aan de woorden die we gebruiken om dieren positief te beschrijven: slim, trouw, vriendelijk. Vaak zijn dat menselijke kwaliteiten die we aan dieren toekennen als ze voldoen aan onze verwachtingen of voorkeuren. Maar wat als ze dat niet doen? Wat als een dier niet nuttig, schattig of gewillig is? Dan verandert ons taalgebruik. Het dier wordt een object, een probleem, een product.

Taal creëert en bevestigt niet alleen de hokjes waar we dieren in stoppen, maar ook de machtsdynamiek tussen ons en hen. Het stelt ons in staat om de rol van heerser zonder schuldgevoel op ons te nemen. Maar wat zegt dat over ons als soort? Hoe onzeker zijn we over onze eigen waarde dat we zo'n uitgebreid systeem van categorisatie en taal nodig hebben om onszelf te rechtvaardigen?

Misschien wordt het tijd om deze hiërarchie te doorbreken, om dieren te zien voor wat ze werkelijk zijn: levende wezens met een eigen waarde, los van wat ze voor ons kunnen betekenen.

De ware betekenis

Taal is meer dan een manier om de wereld te beschrijven. Het is een lens, een filter waardoor we kijken, die niet alleen laat zien wat we denken, maar ook bepaalt hoe we handelen. Denk eens aan de woorden die we gebruiken als het over dieren gaat: "boterhamworst”, "vrije uitloop”, "lekkerbek”, “scharrelkip”, “geitenkaas”….het klinkt allemaal best oké, toch? Comfortabel zelfs. Maar wat ligt er echt achter deze woorden?

Het probleem is dat deze termen niet zomaar beschrijven; ze maskeren. Ze verbergen de harde, ongemakkelijke realiteit. Neem "boterhamworst," bijvoorbeeld. Klinkt onschuldig, maar los van het kankerverwekkende karakter van het product, schuilt er absurd veel dierenleed achter. Of neem "vrije uitloop," dat klinkt als een gezellig weiland vol blije kippen, terwijl die kippen zich in werkelijkheid door duizenden soortgenoten heen moeten wringen in een schuur met een klein raampje.

Maar wat gebeurt er als we die woorden afpellen? Als we voorbij het comfortabele oppervlak kijken? Dan zien we hoe taal de spelregels bepaalt. Het is geen toeval dat deze woorden bestaan…zorgvuldig gekozen om ons ongemak te verzachten. Ze geven ons een verhaal waarin we geen slechteriken zijn, maar bewuste consumenten die "verantwoord" kiezen.

In deze serie essays onder de noemer “Taal aan het spit” ga ik dieper in op dit fenomeen. Hoe woorden zoals "vrije uitloop" een schijn van compassie wekken. Hoe marketingtaal – "biefstuk," "filet american" – de oorsprong van voedsel bewust verdoezelt. Hoe dieren in onze spreekwoorden en gezegdes worden gereduceerd tot stereotypen die niets met hun echte aard te maken hebben. En hoe wij met z’n allen die taal gebruiken om cognitieve dissonantie op afstand te houden.

Ik nodig jou uit om samen met mij anders te kijken naar de woorden die we zo achteloos gebruiken. Om te beseffen dat taal niet alleen ons denken weerspiegelt, maar het ook vormt. Want misschien, heel misschien, als we de manier waarop we praten over dieren veranderen, kunnen we ook veranderen hoe we ze zien.