Kanarie in de Echokamer
“Hoe vertel je het verhaal van twintig jaar politieke beweging in een wereld die van de ene crisis naar de andere struikelt, en die het over alles wil hebben behalve over het onderwerp waarvoor de partij ooit is opgericht?”
Met die vraag opent het voorwoord van Vasthouden aan jouw idealen, het boek dat Jeroen Siebelink en Marianne Thieme in 2022 schreven over twintig jaar Partij voor de Dieren. Het stond al een tijd ongelezen in mijn kast, want de geschiedenis van de partij kende ik inmiddels goed genoeg als enthousiaste fanboy en nauwgezette partij-watcher. Er lagen bovendien nog stapels andere boeken op me te wachten. Maar toen ik besloot een stuk te schrijven over de Partij voor de Dieren, haalde ik dit boek er toch eerder uit dan gepland.
Wanneer je de partijgeschiedenis in dit boek leest, kun je niet anders dan geraakt worden door de bevlogenheid en geïnspireerd door de moed waarmee het allemaal begon. Je voelt trots voor wat een klein clubje mensen in 2002 durfde te doen: de allereerste politieke partij ter wereld oprichten die zich radicaal inzette voor dieren. Belachelijk gemaakt door simpel en bekrompen denkende politici en weggewuifd door de media, maar desondanks tegen de stroom in blijven doorgaan. Omdat je ergens in gelooft. Omdat je weet dat er iets moet veranderen. Omdat je iets wilt bereiken voor een groep levende wezens voor wie in politieke zin tot dan toe nauwelijks iets gedaan werd. Een partij voor de dieren. Niet links, niet rechts…maar voor de dieren. En met Marianne Thieme en Esther Ouwehand aan het roer had die partij de perfecte pleiters: compromisloos, wars van achterkamertjes politiek, en bereid om pal te staan voor waar zij in geloofden.
Een frisse wind in de politiek, in een tijd waarin de weerzin tegen de politieke elite steeds groter werd en het wantrouwen richting de gevestigde orde verkiezing na verkiezing oplaaide. De partij bood een toevluchtsoord: een thuis voor iedereen die hart had voor dieren en tegelijk weinig geloof had in het politieke establishment.
Ook ik vond daar mijn politieke thuis. Zeker sinds ik in 2019 volledig plantaardig begon te leven. Het zelfde jaar waarin Esther het stokje overnam van Marianne. De jaren die daarop volgden stonden in het teken van groei. In 2021 behaalde de partij zes zetels in de Kamer, en bij de verkiezingen die kort daarop volgden na wéér een mislukt kabinet, durfden we te dromen van misschien wel tien zetels. Man… dat zou wat betekenen voor de dieren! In een samenleving waarin jij de vreemde bent, maar 700.000 anderen net als jij verandering willen zien voor dieren… dan biedt dat hoop en perspectief. Maar die hoop vervloog al snel toen de bom barstte: ook de Partij voor de Dieren bleek niet immuun voor mensengedoe.
Aan de vooravond van nieuwe verkiezingen trok het partijbestuur de voordracht van Esther Ouwehand in wegens meldingen van integriteitsschendingen. Ik weet nog goed hoe ik die dag met mijn vriendin onderweg was naar het bos toen zij het nieuws op haar telefoon las. We waren er allebei kapot van. Later, terwijl we tussen de bomen liepen, liep ik met mijn hoofd naar het scherm gericht, scrollend van Twitter naar nieuwssites en weer terug. Op zoek naar een verklaring, een reden, iets wat het logisch zou maken. Maar met de schaarse informatie die toen beschikbaar was, kon ik niet anders dan concluderen dat een stel oude zuurpruimen in het bestuur niets met Esther ophadden en slechts op een aanleiding hadden gewacht om haar weg te werken. En met de informatie van dat moment leek dat beeld nog aardig te kloppen ook. Dus schaarde ik mij achter Esther, zoals vrijwel iedereen dat toen deed. Esther “won”, het bestuur trad af… maar de schade was al toegebracht.
Na de verkiezingen bleven er van de zes zetels die de partij had in de Kamer nog maar drie over. De tien zetels waar we van droomden, waren verdampt. Gedoe binnen de eigen gelederen had stemmen gekost… mijn stem nog niet. Dit domme mensengedoe was onhandig, maar zolang we vasthielden aan dezelfde koers, met Esther als leider, zou het wel goed komen.
Toch bleef er ook bij mij een vleugje twijfel hangen. Een gevoel dat ik wegstopte. Blind de leider volgend. Ondanks steeds meer wenkbrauw fronsende acties…zoals Ines Kostić, die uit het niets plots op plek twee werd gezet, en eerder Leonie Vestering, die de partij had verlaten nadat duidelijk was geworden dat zij het Kamerlid was met wie Esther ruzie had…maar ik bleef trouw aan Esther. En aan de partij.
Twee jaar later kom ik helaas tot een andere conclusie: ik stem niet langer op de Partij voor de Dieren. En hoewel dat proces geleidelijk is verlopen, voelt het achteraf gezien onvermijdelijk. Waar ik de afgelopen twee jaar alleen maar zekerder ben geworden van mijn overtuiging dat de weg naar dierenrechten ook de weg is naar een vreedzame samenleving, is de partij die ooit nadrukkelijk níet links of rechts wilde zijn, in diezelfde periode volledig opgeschoven naar de uiterste linkerflank. Een partij die de idealen van opkomen voor de échte slachtoffers onder ons heeft ingeruild voor het verdedigen van hen die tegelijk slachtoffer én dader zijn. Een partij die tegenwoordig over van alles lijkt te willen spreken… behalve over dat ene onderwerp waarvoor zij ooit is opgericht.
Van Kanarie in de Kolenmijn naar Echo in de Kamer
Toen Marianne en Esther twintig jaar geleden met twee zetels de Kamer binnenkwamen, gebeurde er iets wat politiek Nederland nog nooit had meegemaakt. Voor het eerst stond er een partij op die niet streed vóór mensen, maar vóór dieren. Ze spraken over onderwerpen waar de rest over zweeg, brachten waarheden aan het licht die het Nederlandse volk liever niet wilde kennen.
Ze werden uitgelachen, weggezet als extremisten… maar ze hielden voet bij stuk. Keer op keer brachten ze het gesprek terug naar de dieren. Bij ieder debat, bij ieder onderwerp, legden ze de kern bloot: de manier waarop wij met dieren omgaan is geen ‘probleem’, maar een door mensen gecreëerde hel… een dagelijkse, systematische marteling van wezens die voelen, denken en willen leven.
En alhoewel het een partij vóór de dieren was, bleek ze vanaf het begin óók een partij vóór de mens te zijn… meer dan welke andere partij dan ook. Want alles, werkelijk álles, zit in dat ene onderwerp besloten: klimaat, biodiversiteit, volksgezondheid, rechtvaardigheid. Wie de relatie tussen mens en dier verandert, verandert de wereld.
De Partij voor de Dieren was in die beginjaren de noodzakelijke kanarie in de kolenmijn, zoals Marianne Thieme de partij zelf ooit omschreef. Een waarschuwende stem in een giftige politieke mijn, die niet meedeed om macht te vergaren, maar om alarm te slaan.…waarschuwend voor het morele kwaad dat onze samenleving langzaam verstikt. Ze durfden thema’s op tafel te leggen waar nog geen enkele politicus serieus over had nagedacht, en spraken woorden uit die destijds werden weggelachen of als extremistisch werden bestempeld, maar die vandaag klinken als de enige logische waarheid.
Al lang voordat andere partijen het hadden over de impact van onze voedselkeuzes op het klimaat, was daar de Partij voor de Dieren. Lang voordat corona uitbrak, waarschuwde de partij al voor het gevaar van zoönosen die kunnen overspringen van dier op mens. Ze wezen vroeg op de risico’s van antibioticaresistentie door het massale gebruik in de veehouderij. Ze waren de enigen die consequent de link legden tussen dierenwelzijn en volksgezondheid, tussen landbouwbeleid en biodiversiteit, tussen stikstofuitstoot en de instorting van natuurgebieden. Terwijl anderen zwegen of lachten, hield de PvdD vol: de manier waarop wij met dieren omgaan is de sleutel tot al deze crises.
Ze hebben in twintig jaar tijd veel betekend voor de dieren, maar hun grootste verdienste is misschien wel dat ze het ondenkbare hebben bereikt: er is tegenwoordig nauwelijks nog een partij te vinden die níet iets over dierenwelzijn te zeggen heeft.
De onderwerpen waar in het begin nog smalend over werd gedaan, zijn nu vaste thema’s op de politieke agenda. Sterker nog… veel partijen hebben intussen delen van het gedachtegoed van de Partij voor de Dieren overgenomen. Dierenwelzijn is niet langer iets om weg te lachen. Zelfs bij de bitterballenpartij staat inmiddels een veganist op de lijst, die tijdens het “Wij staan achter Dilan”-congres kritische vragen stelde over dierenrechten. Zelfs de agro-industrie is uit de schaduw gekropen… uit de hol van het CDA… en heeft de duivel een gezicht gegeven in de vorm van Caroline en haar BBB.
De partij heeft veel bereikt, en toch zijn we er nog lang niet. Nog elke dag lijden er evenveel dieren onnodig in de bio-industrie als twintig jaar geleden. In dierenwinkels worden sprinkhanen verkocht als levend voer, opgesloten in plastic bakjes zonder ruimte of ontsnapping. Op Marktplaats worden alle denkbare dieren aangeboden…van fokkers, maar ook van mensen die simpelweg van hun “lastige” huisdieren af willen. In tuinen sterven muizen door gif, in wateren sterven vissen in netten, en op de Veluwe is zelfs de wolf zijn leven niet zeker.
Voor alles wat leeft is er nog niets wezenlijks veranderd. We staan pas aan het begin. Dít is het moment om door te pakken, om volwassen te worden als beweging, om ons niet langer te laten afleiden door zaken die er niet werkelijk toe doen. En toch lijkt de Partij voor de Dieren te denken dat we er al zijn. Alsof de strijd gestreden is en het morele kapitaal nu kan worden ingezet op andere fronten. De vlam die ooit zo fel brandde voor dierenrechten en -welzijn, wordt nu gevoed door heel andere thema’s… thema’s die goed klinken, die likes opleveren, maar die niets meer met dieren te maken hebben. De afgelopen twee jaar lijkt de partij het vooral te hebben over Oekraïne, klimaat, gender, racisme en natuurlijk… Gaza.
Gaza… ik had al vroeg besloten er eigenlijk nooit iets over te zeggen of te vinden…en dat ga ik nu ook niet doen. Wat ik wél wil doen, is het niet over Gaza zelf hebben, maar over de symboliek eromheen: over wat het betekent als een partijleider zich in een watermeloenoutfit hult en met gebalde vuist ‘Free Palestine’ scandeert, zoals Esther Ouwehand deed tijdens het laatste partijcongres. Het was…afhankelijk van hoe je ernaar kijkt…een dieptepunt of een hoogtepunt voor een partij die er in toenemende mate vooral op lijkt uit te zijn te laten zien dat zij aan de juiste kant staat.
“Free Palestine” roepen lijkt op het eerste gezicht een nobele oproep tot vrede. Het scanderen ervan klinkt strijdbaar, moreel en solidair. Maar de betekenis reikt verder. Het is een wachtwoord geworden… een manier om te laten zien aan welke kant je staat. Roep je het niet, dan ben je verdacht. Dan hoor je mogelijk bij de verkeerde kant: bij de zwijgers, de meelopers, de moreel lauwen. Bij de zionisten en de fascisten. Het is geen taal van verbinding, maar van herkenning. Een vlag om achter te schuilen.
De leus Free Palestine is verworden tot een morele badge, een identiteitsverklaring. Niet om iets te bevrijden, maar om te laten zien wie je bént. Echte vrede vraagt nuance, empathie, het vermogen om het lijden van álle kanten te zien…maar dat verkoopt niet in de links kringen. Boosheid wel. Boosheid is eenvoudig, deelbaar, verslavend. En dus wordt die boosheid in stand gehouden.
De mensen die nu in groten getale op de Dam staan met Palestijnse vlaggen, lagen vorig jaar nog vastgelijmd aan het asfalt op de A12. Toen ging het over het klimaat, nu over Gaza. De slogan is veranderd, de emotie is hetzelfde gebleven. En niemand lijkt zich af te vragen waarom Greta Thunberg, ooit het gezicht van de urgentste crisis op aarde, de klimaatcrisis volledig liet varen om Israëlische barricades te bestormen. Alsof een conflict dat al decennia…of zelfs eeuwen…woedt, plots urgenter is dan het voortbestaan van de planeet.
En de Partij voor de Dieren huppelt er vrolijk achteraan en omarmt het. Ze schreeuwen naar de linkse bubbel: “Hier! Hier kunnen jullie thuiskomen! Roep maar iets, dan roepen wij het na!” Wat? Even geen tijd voor klimaat? Geen probleem… Free Palestine! Oh, is daar inmiddels tijdelijk weer vrede? Dan weer even terug naar het klimaat? Ja, doen we!
Dat maakt de partij opportunistisch…een vorm van moreel cherry picking: thema’s oppakken die goed scoren binnen de bubbel, en de rest laten liggen. Ondertussen verdwijnen de dieren…de reden waarom deze partij ooit bestond… langzaam uit beeld.
“Je moet opkomen voor waar je in gelooft,” zei Esther bij Nieuwsuur. Niet voor electoraal gewin, benadrukte ze, maar uit principe. En ja, dat wij nu voor Gaza staan, is volgens haar niet nieuw. Bovendien… zo voegde ze toe… heeft de media het simpelweg niet over dieren, natuur en klimaat, toen haar werd gevraagd waar de kiezer blijft, aangezien de potentie er wél is, getuige de peilingen van een aantal jaar geleden. Ja wachten even Esther! Jullie hebben het er zelf ook niet over! Jullie gaan juist mee in het trending narratief, doen exact wat jullie de media verwijten. Als je echt vindt dat het over dieren, natuur en klimaat moet gaan, dan moet je dat gesprek zélf veranderen. Je kunt moeilijk de media verwijten dat ze het niet over dieren hebben terwijl je in een Palestina-shirt staat, midden in het trending topic van het moment.
En geen electoraal gewin, zeg je? Dus die samenwerking met een populaire, carnistische influencer met een gigantisch bereik…iemand die een lifestyle predikt waarin je alles mag zijn en alles mag doen en eten wat je maar wilt, inclusief een compleet vleesbuffet in de snackbar… dát is waar de partij tegenwoordig ideologisch voor staat? Fuck die persoonlijke verantwoordelijkheid, die ooit één van de kernwaarden was waarop je bepaalde hoe je over kwesties dacht.
Waar ooit mededogen, duurzaamheid, persoonlijke vrijheid en persoonlijke verantwoordelijkheid de kern vormden, heeft de partij de laatste vervangen door groepsdenken en morele positionering. Tegenwoordig hoef je niet langer goed te doen, als je maar de juiste dingen roept… met de juiste hashtags, de juiste voornaamwoorden, en de juiste vlag in je bio. Dan hoor je erbij.
Alles voor het bereik. Alles voor het imago. En terwijl Esther rode lijnen trekt voor Gaza en Schoof, Wilders en de hele VVD de maat neemt, lijden de dieren stilletjes verder… in die stallen. Waar elke dag miljoenen dieren creperen.
De Partij voor de Dieren handelt niet langer uit pure overtuiging. Dat kan ik me echt niet meer voorstellen…want als het echt om principes ging… om compassie, rechtvaardigheid, vrijheid… dan hadden we allang een verbod gehad op onverdoofd slachten.
De Vrijheid van Godsdienst Houdt op Waar Dierenleed Begint
Als we het dan toch over symboolpolitiek hebben, is er binnen het dierenwelzijnsdebat geen zwaarder wegend onderwerp dan ritueel onverdoofd slachten. Alle vormen van slacht zijn monsterlijk en moreel verwerpelijk, maar een dier zonder verdoving laten leegbloeden is wel next level wreedheid. In onze samenleving zien we het doorsnijden van kelen en het leeg laten bloeden van lichamen doorgaans toch echt liever en alleen op het witte doek. En toch accepteren we dat dit mag in Nederland. Het is geen fictie en zolang we dit blijven toestaan, zolang geloofsovertuigingen belangrijker worden geacht dan het recht van dieren om niet te lijden, zal echte verandering in onze samenleving nooit plaatsvinden. Ondanks dat dieren inmiddels al meer dan twintig jaar in de Tweede Kamer worden vertegenwoordigd door hun eigen politieke partij, worden dieren vandaag de dag nog altijd geofferd…in naam van God almachtig.
Het is niet zo dat de Partij voor de Dieren nooit geprobeerd heeft een verbod te realiseren. Marianne Thieme zag het belang er al vroeg van in en kwam in 2011 met een wetsvoorstel om onverdoofd slachten volledig te verbieden. Het haalde de Tweede Kamer… een historische stap…maar strandde in de Eerste Kamer, waar na intensief lobbywerk religieuze belangen zwaarder wogen dan het leven van dieren. Daarna bleef het lange tijd stil. In 2019 verliet Marianne de Kamer. Hoewel er nog een nieuw voorstel van haar op tafel lag, is daar verder niets mee gedaan. Een opvolgend voorstel werd niet ingediend… of mocht niet worden ingediend. En zo bleef het liggen. Tot er plots, in juni van dit jaar, opnieuw een voorstel kwam, ditmaal van Esther Ouwehand.
Ik las over dit voorstel in een interview met Esther in Trouw. Hoopvol begon ik aan het artikel, maar nog voordat ik er aan begon, was ik al teleurgesteld door de subkop waarin Esther zegt: “Ik erken de pijn die het geeft bij geloofsgemeenschappen.” Die eerste zin gaat dan wel over pijn… maar dus niet waar je die zou verwachten! En het wordt er niet beter op wanneer het artikel begint met de openingsalinea: “Het moet een ‘zorgvuldig’ wetstraject worden met veel respect voor de impact ervan. Dit gaat hoe dan ook de Joodse en de islamitische geloofsgemeenschappen raken, dat erken ik terdege. Dat schept verantwoordelijkheid voor mij om het heel precies te onderbouwen.”
Niet echt een rode lijn voor de dieren dus. Eerder een vage stippellijn, waarvan het rood langzaam is vervaag…de lijn, niet het bloed van de dieren. Maar goed, Esther is politicus, en dit is Trouw: een krant waar religie niet zelden fungeert als moreel anker, ook wanneer dat betekent dat dierenleed ondergeschikt raakt aan geloofsovertuiging.
Al doet de titel van het artikel vermoeden dat het nieuwe wetsvoorstel enkel gericht is op de onverdoofde slacht, halverwege blijkt dat het veel breder is opgezet. Het gaat niet alleen om een verbod op ritueel onverdoofd slachten, maar ook om strengere regels voor andere vormen van slacht. Zo benoemt het artikel het gebruik van CO₂-gas bij varkens en het elektrische waterbad voor kippen…praktijken die volgens Esther óók onaanvaardbaar zijn. Ze wil laten zien dat niet alleen religieuze slachthuizen de fout ingaan, maar ook de reguliere.
En daarin heeft ze gelijk. Een dier verdoofd slachten staat niet automatisch gelijk aan het minimaliseren van leed. En als ze dat voor elkaar zou krijgen met één en hetzelfde wetsvoorstel…chapeau! Ze sluit het interview af met een laatste zin die blijft hangen. Op de vraag van Trouw of een verbod nog wel nodig is, antwoordt ze: “Honderd procent van de dieren die zonder verdoving worden geslacht, lijdt ernstig.”
Niet echt een antwoord op de vraag of een verbod nog altijd nodig is voor de oplettende lezer. In het hele artikel is ze vooral bezig met het verdedigen van mensen die geloven in een construct, in plaats van werkelijk het leed van dieren te willen voorkomen. Het respect waarmee ze spreekt voor zij die dieren mishandelen… de voorzichtigheid waarmee ze praat… wat een nuance opeens. Maar goed, als een genuanceerd verhaal ervoor zorgt dat er een einde komt aan een barbaars ritueel… so be it. Ergens ook wel begrijpelijk. Toen Marianne in 2011 haar voorstel indiende, werden zij en de partij uitgemaakt voor antisemieten. Rabbijnen verwezen naar nazi-praktijken, Marianne werd een xenofoob genoemd. Het voorstel uit 2011 telde vier kantjes en was glashelder: een einde aan de onverdoofde slacht. Krachtig, moreel zuiver, zonder omwegen. Een verbod op onverdoofd slachten… punt. Geen uitzonderingen. Geen nuance. Wellicht is er juist nuance nodig om iets te verkopen?
De backlash en het verdwijnen van mandaat in de kamer zal er wellicht in geresulteerd hebben dat het nieuwe voorstel, dat in juni is ingediend, niet vier pagina’s telt maar zeventig. Zeventig pagina’s waar de nuance vanaf druipt… en niet alleen nuance: opnieuw een overdreven betuiging van respect, maar ook nog eens zo vol tegenstrijdigheden en zo breed opgezet dat het mij op geen enkele manier kans van slagen lijkt te hebben. Daarin ben ik overigens niet de enige. De enige conclusie die ik kon trekken na het doornemen van dit wetsvoorstel, is dat de partij helemaal geen verbod wil. Ze wil de achterban die op haar stemt vanwege dierenwelzijn te vriend houden, en tegelijkertijd een groep potentiële nieuwe kiezers niet tegen het oh zo gevoelige zere been schoppen. Wat hier ligt is een nonstel, geen voorstel.
Ik benoemde al eerder dat het artikel niet alleen over onverdoofd slachten gaat, maar ook andere praktijken. Vijf praktijken in totaal om precies te zijn. Een verbod op onverdoofd slachten, een einde aan CO₂-bedwelming van varkens, een verbod op elektrocutiebaden voor kippen, eenden en kalkoenen, een einde aan de slacht van (hoog)zwangere dieren, en een verbod op het kantelen van kratten met pluimvee.
Goh, wat een ambitie opeens. Maar de cynicus in mij ziet geen ambitie, maar politiek opportunisme in optima forma. Ik verdenk de partij ervan bewust van alles en nog wat erbij te hebben gehaald om te voorkomen dat ook maar één groep in de samenleving echt aanstoot kan nemen. Ja, we willen een verbod op een religieus ritueel, maar we zeggen ook tegen de overige carnisten dat hún geaccepteerde martelmethoden óók absoluut niet door de beugel kunnen hoor!
Een van de meest bizarre dingen die ik las, is dat ze aan de ene kant pleiten voor een verbod op elektrocutiebaden voor kippen in de reguliere slacht, en tegelijkertijd voorstellen om datzelfde systeem voor halal-kippen nog minstens anderhalf jaar in stand te houden…omdat er nog geen alternatief is! Dit is de Partij voor de Dieren, hè. Niet DENK. Niet de SGP. De partij vóór de dieren. En ik vind het ronduit walgelijk.
Als er één ding is dat ik heb geleerd in al die jaren dat ik de politiek volg en debatten bekijk, is het wel dat ministers en Kamerleden het grootste deel van de tijd vooral bezig zijn met hun eigen achterban…en alles aangrijpen om verandering tegen te houden. Een wetsvoorstel indienen waarin je niet één, maar vijf onderwerpen meeneemt, is dan ook gedoemd te mislukken. Als er al een meerderheid voor het ene punt is, wordt het andere gegarandeerd afgeschoten, want er is altijd wel iets te vinden om tegen te zijn. En anders komt er wel een onderzoek. Dat onderzoek belandt vervolgens in een la, omdat er eerst nog een extra rapport moet komen. Traineren, uitstellen… net zo lang tot het niet meer hoeft. Net zo lang tot niemand in Nederland ze nog via de stembus vraagt iets te doen.
Marianne Thieme’s wetsvoorstel uit 2011 kwam er doorheen…niet door de Eerste Kamer…maar wél door de Tweede, omdat het voorstel simpel en duidelijk was. Dit is wat wij mensen doen, en dat moet stoppen. Punt. Geen uitzonderingen, geen transities. Niemand kon eromheen. Marianne trok een streep in het zand: zwart-wit. Leed is leed. Punt.
Als ik zie hoe fel de partij van leer trekt tegen (bepaalde) mensenrechtenschendingen, hoe radicaal, eerlijk en hard ze daarin klinkt, dan kan ik gewoon niet plaatsen hoe ze plots bereid is om allerlei concessies te doen. Hoe kan ik dan anders concluderen dan dat we hier niet langer met een idealistische, maar met een opportunistische partij te maken hebben?
En áls het nog idealisme is, dan lijkt me alleen al op basis van dit simpele…of beter gezegd: onnodig complex gemaakte…westvoorstel duidelijk dat koers houden onmogelijk is geworden. Je kunt niet én opkomen voor dieren, én tegelijkertijd alle rechten verdedigen van de talloze groepen en zelfverklaarde slachtoffers waar de partij zich tegenwoordig over ontfermt.
Tijdens het schrijven van dit stuk had ik nog mijn bedenkingen. Moet ik dit wel doen? Moet ik niet proberen in te zien dat politiek nu eenmaal vies is… en dat de partij haar handen misschien ook vies moet maken om iets te bereiken? Moet ik ze niet toch het voordeel van de twijfel geven? Moet ik mijn skeptische bril afzetten?
Die twijfels verdwenen op Dierendag, toen op mijn feed verscheen dat de Partij voor de Dieren juist vandaag, op Dierendag, met een nieuw wetsvoorstel kwam om de bio-industrie te beëindigen. Terwijl ik in mijn vrije tijd zeventig pagina’s aan politieke mist zat door te ploegen, slingerden zij doodleuk nog even een extra nonstel de wereld in. Een compleet gebrek aan respect voor de kiezer. Zo’n aankondiging richting je achterban is hetzelfde als Wilders die roept dat er “geen asielzoeker meer binnenkomt”… populisme in zijn zuiverste vorm. Een schoffering voor iedereen die op je stemt in de hoop dat je iets wilt doen voor dieren.
Waar de partij allerlei nuance aanbrengt zodra het over dieren gaat, trek ik daar mijn rode lijn. De Partij voor de Dieren is mijn partij niet meer. Ik trap niet in symbolische gebaren en populistische trucs. Ik zie een partij die vooral bezig is met haar eigen overleving…een partij die haar idealen heeft ingeruild voor applaus.
De partij die ooit met overtuiging en moed de Kamer binnenkwam, is inmiddels verworden tot wat ze ooit verafschuwde: een gewone politieke partij. Een partij die symboolpolitiek bedrijft. Nergens écht iets verandert, maar wel doet alsof. Op zaterdag roepen dat je de bio-industrie wilt stoppen, op zondag solidair zijn met Palestina, en op maandag een wetsvoorstel indienen waar niemand iets mee kan. Zolang het maar lijkt alsof je aan “de goede kant van de geschiedenis” staat.
De Ene Strijd na de Andere
Esther Ouwehand zit volgend jaar twintig jaar in de Tweede Kamer. Geert Wilders nog langer. Ze behoren tot de langstzittende Kamerleden…twee figuren die inmiddels het geheugen van de zaal zijn, elk aan een eigen flank, elk met een eigen strijd, beiden geboren uit idealen.
Links en rechts: schijnbare tegenpolen die elkaar in leven houden. Niet per se door elkaar altijd frontaal te bevechten, maar door elkaar steeds weer op te zoeken…in een dans die hen tegelijk verheft en verstikt. Ze verafschuwen elkaar, maar hebben elkaar oh zo hard nodig. Zonder de ander geen richting, geen spiegel, geen bestaansrecht. Die dynamiek is niet alleen Nederlands; ze is universeel. En nergens zo filmisch neergezet als in Paul Thomas Andersons One Battle After Another…misschien wel de beste film die ik in jaren zag: muzikaal messcherp, visueel inventief, acteerwerk met vuur, grappig en wrang tegelijk, en bovenal spannend.
Anderson schuift Pynchons Vineland het heden in en bouwt er zijn eigen machine omheen: een voortdenderend epos over verzet dat gaandeweg in narcisme verkruimelt, over orde die in zichzelf corrupt is, en over de prijs die individuen betalen wanneer strijd een identiteit wordt. Dat alles in een grootstudio-jasje, gedragen door Jonny Greenwood’s score… een zeldzame combinatie van speelplezier en thematische reikwijdte.
Wat de film zo goed maakt, is niet één enkele boodschap, maar de manier waarop vorm en idee elkaar voortdurend ontsteken. De achtervolging op het einde is niet alleen een cinematografisch hoogstandje; het is een les in krachtsverhoudingen, ritme en morele paniek. Je voelt het terrein onder de auto’s als het politieke landschap waarover ze razen: kuilen, plotse hellingen, blinde bochten…geen rechte lijn naar de overwinning, alleen tijdelijke voorsprong.
En dan de personages. Anderson laat de “heldenrol” rafelen tot wat ze in werkelijkheid vaak is: een dunne sluier over menselijke zwakte. Bob Ferguson is geen reddende engel, maar een uitgebluste ex-revolutionair die vader wordt en tegelijk afwezig blijft. Zijn tegenspeler…de linkse verzetsleider die in de eerste helft van de film met hem een dochter krijgt…belichaamt de omkering van idealisme. Waar het haar ooit ging om vrijheid, solidariteit, gelijkheid, draait haar strijd gaandeweg alleen nog om erkenning: om gezien te worden, om de geschiedenisboeken in te gaan als degene die standhield. Haar overtuiging versmelt met haar ego, tot ze niet meer weet of ze vecht vóór iets of tégen de angst om irrelevant te worden.
De kolonel, haar ideologische tegenpool, is haar perfecte spiegelbeeld: zijn macht is zijn wapen én zijn verslaving. Samen voeren ze een strijd die even pervers als intiem is… een dans van aantrekking en afkeer waarin ze elkaar haten en tegelijkertijd nodig hebben. Hij wil haar vernietigen én bezitten; zij definieert zichzelf bij de gratie van zijn dreiging. Zonder de ander geen richting, geen spiegel, geen bestaansrecht.
One Battle After Another is in dat opzicht geen oorlogsfilm, maar een liefdestragedie vermomd als politiek pamflet. Een waarschuwing dat wie zijn politiek laat reduceren tot “tegen hén”, vroeg of laat verslaafd raakt aan de vijand. Links en rechts, macht en verzet, orde en chaos…ze dansen om elkaar heen, voeden elkaars vuur, houden elkaar in leven. Wilders floreert bij het bestaan van “links”; “links” floreert bij het spook van Wilders. En intussen verschuift het centrum, niet door één briljante speech, maar door jarenlange erosie van vertrouwen, door het theater van verontwaardiging dat beter verkoopt dan verantwoordelijkheid. Esther staat, na bijna twee decennia, midden in die arena. Mijn punt is niet dat zij of hij “de slechterik” is; mijn punt is dat niemand immuun is voor de verleiding om de strijd te worden in plaats van die te voeren.
“You either die a hero, or live long enough to see yourself become the villain,” zegt Harvey Dent in The Dark Knight. Die zin klinkt inmiddels als een waarschuwing voor iedereen die te lang in de strijd blijft staan. Batman weet dat hij deze oorlog niet eeuwig kan voeren. Niemand kan dat. Op een gegeven moment wil ook hij dat iemand het overneemt. Bruce Wayne ziet in Harvey iemand die kan zijn en doen wat hij niet kan: waar Batman een symbool is, een dramatisch voorbeeld om mensen uit hun apathie te trekken, kan Harvey binnen het systeem werken en daar echte verandering brengen.
Precies dat deed de Partij voor de Dieren twintig jaar geleden: de politiek wakker schudden. Ze toonden de waarheid, de beelden, het morele appel dat niemand meer kon negeren. Maar een symbool kan niet eeuwig blijven schokken. Er komt een moment dat de vonk die ooit vuur was, verandert in as.
Marianne Thieme begreep dat. Ze wist wanneer haar tijd gekomen was. Ze stapte op niet omdat het ideaal uitgevochten was, maar omdat het moest groeien… los van haar persoon. Ze begreep dat het grootste offer niet altijd de strijd is, maar het loslaten van het podium.
Harvey Dent was te laat. Aan het eind van The Dark Knight is hij degene die valt… de idealist die bezwijkt onder het gewicht van zijn eigen morele last. Zijn woorden bleken profetisch, maar Batman kon niet accepteren dat alles voor niets zou zijn geweest. En dus neemt hij de schuld op zich. Niet uit lafheid, maar uit moed. Omdat het niet om hemzelf gaat, maar om wat er op het spel staat. Hij offert zijn heldenstatus op om zijn missie te redden. Hij kiest ervoor de slechterik te worden in het verhaal dat hij zelf heeft helpen schrijven. Want, zoals Gordon zegt: “He’s the hero Gotham deserves, but not the one it needs right now.”
En precies daar wringt het in onze politiek. Wat ik bij Esther mis…wat ik eigenlijk in bijna alle partijen mis… is dat moment waarop iemand zegt: het gaat niet om mij. Niet als verkooppraatje, maar als daad. Het vermogen om uit de dans met de tegenpool te stappen, zelfs als dat zetels kost. Juist als het zetels kost.
Want daar zit het gif. Menselijkheid…dat is wat zowel de filmfiguren als onze politici delen. Mensen vallen. Mensen hebben ego’s. Idealistische motieven lopen vaak naast egocentrische: erkenning, status, geschiedenis. Dat is geen aanklacht tegen menselijkheid; het is een pleidooi voor bewustzijn. Zodra de strijd om de strijder draait, lekt de moraal weg. Zodra we blijven dansen met de vijand omdat we anders niet meer weten wie we zíjn, worden idealen rekwisieten.
Mijn zorg is niet dat de Partij voor de Dieren “fout” is. Mijn zorg is dat ze op is… inhoudelijk vlakker, ritueel voorspelbaar, te vaak reagerend op vijanden in plaats van een horizon te zetten. Terwijl dit juist het moment is om door te pakken. Om een nieuw verhaal te schrijven, een tastbare route te wijzen. Minder roepen waar we mee moeten stoppen, en meer bouwen waar we mee moeten beginnen.
One Battle After Another eindigt niet met een totale overwinning. Ook Batman kreeg geen vrede die eeuwig duurde. Dat is de les: er is altijd een volgende golf. Maar je kunt kiezen of je die golf gebruikt om je ego te surfen… of om een kanaal te graven waarlangs iets nieuws kan stromen.
Voor de dierenbeweging is dat kanaal al twintig jaar zichtbaar. We hoeven de vijand niet groter te maken dan nodig. We moeten het doel groter maken dan onszelf.
Voorts ben ik van Mening dat er een Einde moet komen aan de Bio-Industrie
Marianne Thieme sloot al haar toespraken af met dezelfde woorden: “En voorts ben ik van mening dat er een einde moet komen aan de bio-industrie.” Het was meer dan een slogan. Het was haar morele anker…een kompas in een zee van ruis, deals en politieke ruilhandel. Die ene zin herinnerde haar, en ons, eraan waarom ze daar stond: niet voor macht, niet voor zetels, maar voor de dieren. Ze sprak het uit met een kalme standvastigheid die geen microfoon nodig had om gehoord te worden. Elke keer dat ze het zei, bracht ze de kern terug in beeld: dat alles wat we eten, bouwen, produceren of laten, zijn oorsprong vindt in één morele keuze…wat we doen met de ander die geen stem heeft.
Die zin was niet zomaar taal; het was een herinnering. Een moreel geheugensteuntje in een land dat voortdurend vergeet. En juist daarom moeten we die woorden vandaag blijven herhalen…niet uit gewoonte, maar uit noodzaak. Omdat we anders vergeten wat het betekent als de bio-industrie blijft bestaan.
Zolang die industrie blijft draaien, blijven varkens opgesloten in betonnen bunkers, met afgebrande staarten en lichamen die bezwijken onder hun eigen gewicht. Blijven koeien jaar na jaar zwanger gemaakt tot ze letterlijk instorten. Blijven kalfjes bij hun moeders weggehaald, kippen onder kunstlicht gehouden, vissen gestikt in netten, geiten gemolken tot de uier bloedt. Blijven paarden gebroken voor sport, honden verhandeld in schuren, katten gedumpt in vuilniszakken. Blijven ganzen vergast, wolven opgejaagd, ratten vergiftigd, insecten gekweekt en verkocht als “duurzaam alternatief”. Blijven rivieren groen van de mest, bossen gekapt voor veevoer, zeeën leeggetrokken voor winst. Blijven ziekenhuizen vol door de ziekten van overvloed… hartfalen, kanker, diabetes… terwijl we de oorzaak met de vork naar binnen schuiven. Blijven we geloven dat het normaal is, dat dit erbij hoort, dat er geen andere manier is om mens te zijn.
Zolang de bio-industrie blijft bestaan, blijft de aarde een fabriek, het dier een product, en de mens een consument. We exploiteren niet alleen hen…we verliezen onszelf.
Daarom moeten we blijven zeggen: er moet een einde komen aan de bio-industrie. Niet omdat het goed klinkt, maar omdat alles wat leeft eronder lijdt. Omdat onze stilte hun pijn verlengt, onze angst hun ketting verstevigt, en onze normaliteit hun hel in stand houdt.
Maar laten we niet alleen spreken over het einde… laten we spreken over het begin. Want het doel mag niet langer alleen zijn om iets te stoppen. Het doel moet zijn om iets nieuws te scheppen. Marianne had een helder eindpunt voor ogen: de afschaffing van de bio-industrie. De bio-industrie is dan wel niet afgeschaft in die tijd, wel het bewustzijn dat het afgeschaft moet worden. Twintig jaar geleden werd ze uitgelachen. Vandaag zegt een meerderheid van de Nederlanders dat ze die industrie niet langer willen. De beeldvorming is veranderd… dankzij haar, dankzij hen, dankzij de lach die destijds spottend begon en nu wegebt in schaamte.
Maar misschien is het tijd om verder te gaan. Om opnieuw uitgelachen te worden. Ik wil dat ze weer lachen. Dat ze zeggen: “Waar hééft hij het over?” Dat ze fronsen, schamperen, weglopen, omdat de waarheid nog te vroeg komt. Want de lach is niet het teken van ongelijk… het is de stuiptrekking van een wereld die voelt dat haar tijd dringt. De ander uitlachen is angst die zich vermomt als superioriteit. En ik wil die angst opnieuw wekken. Want pas als ze lachen, weet je dat ze nog niet durven luisteren. En precies daar begint verandering.
Vandaag is er een nieuwe partij: Vrede voor Dieren. En dat is goed. Hun naam ademt wat politiek vergeten is: compassie, vrede, eenvoud. Maar laten we niet opnieuw denken dat de oplossing alleen in Den Haag ligt. Politiek is een middel, geen Messias. Stem… en stem vooral op wie het meest doet voor dieren…maar leg niet al je hoop in een partij, niet al je geloof in een leider, niet al je morele kracht in een stemhokje. De echte verandering komt niet uit de Kamer, maar uit de keuken. Niet uit moties, maar uit daden. Niet uit debatten, maar uit de manier waarop we leven, eten, zorgen en kiezen. We hoeven niet te wachten tot iemand anders begint. We kunnen het zelf doen… niet vanaf de flanken, maar door de brug te slaan tussen mens en dier, tussen links en rechts, tussen idealisten en sceptici, tussen wie droomt en wie twijfelt. Want diep vanbinnen verlangen we allemaal naar hetzelfde: rust, verbinding, leven.
Daarom zeg ik: er moet een einde komen aan de bio-industrie, zodat we een begin kunnen maken aan leven.
Een begin aan boerderijen die veranderen in heiligdommen. Aan koeien die oud mogen worden, kippen die de aarde omwoelen, varkens die modder ruiken zonder angst voor het mes. Een begin aan zeeën die weer ademen, bossen die groeien zonder prijskaartje, rivieren die stromen zonder gif. Een begin aan steden waar zwaluwen nestelen, aan akkers waar biodiversiteit bloeit, aan keukens waar eten weer een daad van zorg is. Een begin aan scholen die empathie onderwijzen, aan wetten die de zwaksten beschermen, aan leiders die hun macht gebruiken om ruimte te scheppen in plaats van bezit te claimen. Een begin aan taal die de waarheid niet verdoezelt, maar blootlegt… eerlijk, rauw en liefdevol. Een begin aan een wereld waarin het dier niet langer van ons is, maar met ons leeft.
Er moet een einde komen aan het martelen, melken en villen, zodat we kunnen beginnen aan genezen, delen en helen. Een einde aan het gebruik, zodat we kunnen beginnen aan verantwoordelijkheid. Een einde aan de kilte, zodat we kunnen beginnen aan nabijheid. Een einde aan het idee van superioriteit, zodat we kunnen beginnen aan gelijkwaardigheid. Een einde aan de oude wereld, zodat de nieuwe eindelijk kan ademen.
En voorts ben ik van mening dat we een einde moeten maken aan de bio-industrie, zodat we eindelijk kunnen beginnen met leven.